24 juni 2021 20:21

Neoklassieke groeitheorie

Wat is de neoklassieke groeitheorie?

Neoklassieke groeitheorie is een economische theorie die schetst hoe een gestagemodel van economische groei op lange termijn in 1956. Het model hield eerst rekening met exogene bevolkingsgroei om de groeisnelheid te bepalen, maar in 1957 nam Solow technologie veranderen in het model.



  • Robert Solow en Trevor Swan introduceerden de neoklassieke groeitheorie voor het eerst in 1956.
  • De theorie stelt dat economische groei het resultaat is van drie factoren: arbeid, kapitaal en technologie.
  • Hoewel een economie beperkte middelen heeft in termen van kapitaal en arbeid, is de bijdrage van technologie aan groei grenzeloos.

Hoe de neoklassieke groeitheorie werkt

De theorie stelt dat evenwicht op korte termijn het resultaat is van variërende hoeveelheden arbeid en kapitaal in de productiefunctie. De theorie stelt ook dat technologische verandering een grote invloed heeft op een economie en dat economische groei niet kan doorgaan zonder technologische vooruitgang.

Neoklassieke groeitheorie schetst de drie factoren die nodig zijn voor een groeiende economie. Dit zijn arbeid, kapitaal en technologie. De neoklassieke groeitheorie maakt echter duidelijk dat tijdelijk evenwicht verschilt van langetermijnevenwicht, waarvoor geen van deze drie factoren nodig zijn.

Speciale overweging

Deze groeitheorie stelt dat de accumulatie van kapitaal binnen een economie, en hoe mensen dat kapitaal gebruiken, belangrijk is voor economische groei. Verder bepaalt de relatie tussen het kapitaal en de arbeid van een economie haar output. Ten slotte wordt gedacht dat technologie de arbeidsproductiviteit verhoogt en de outputcapaciteit van arbeid vergroot.

Daarom wordt de productiefunctie van de neoklassieke groeitheorie gebruikt om de groei en het evenwicht van een economie te meten. Die functie is Y = AF (K, L).

  • Y staat voor het bruto binnenlands product (bbp) van een economie
  • K vertegenwoordigt zijn aandeel in het kapitaal
  • L beschrijft de hoeveelheid ongeschoolde arbeid in een economie 
  • A staat voor een bepalend technologieniveau

Vanwege de relatie tussen arbeid en technologie wordt de productiefunctie van een economie echter vaak herschreven als Y = F (K, AL).

Het verhogen van een van de inputs toont het effect op het bbp en dus het evenwicht van een economie aan. Als de drie factoren van de neoklassieke groeitheorie echter niet allemaal gelijk zijn, neemt het rendement van zowel ongeschoolde arbeid als kapitaal op een economie af. Deze verminderde opbrengsten impliceren dat toenames van deze twee inputs exponentieel afnemende opbrengsten hebben, terwijl technologie grenzeloos bijdraagt ​​aan groei en de resulterende output die het kan produceren.

Voorbeeld van de neoklassieke groeitheorie

Een studie uit 2016, gepubliceerd in Economic Themes door Dragoslava Sredojević, Slobodan Cvetanović, en Gorica Bošković getiteld ‘Technological Changes in Economic Growth Theory: Neoclassical, Endogenous, and Evolutionary-Institutional Approach’ onderzocht de rol van technologie specifiek en haar rol in de neoklassieke groeitheorie.

De auteurs vinden een consensus tussen de verschillende economische perspectieven die allemaal wijzen op technologische verandering als een belangrijke generator van economische groei. Neoclassicisten hebben bijvoorbeeld in het verleden sommige regeringen onder druk gezet om te investeren in wetenschappelijke en onderzoeksontwikkeling in de richting van innovatie.

Voorstanders van endogene theorie benadrukken factoren zoals technologische spillover en onderzoek en ontwikkeling als katalysatoren voor innovatie en economische groei. Ten slotte houden evolutionaire en institutionele economen rekening met de economische en sociale omgeving in hun modellen voor technologische innovatie en economische groei.