Hoe beïnvloedt de geldhoeveelheid de inflatie?
Inflatie kan optreden als de geldhoeveelheid sneller groeit dan de economische output onder anders normale economische omstandigheden. Inflatie, of de snelheid waarmee de gemiddelde prijs van goederen of diensten in de loop van de tijd toeneemt, kan ook worden beïnvloed door factoren buiten de geldhoeveelheid.
De theorie die het meest wordt besproken als we kijken naar het verband tussen inflatie en geldhoeveelheid, is de kwantiteitstheorie (QTM), maar er zijn andere theorieën die dit in twijfel trekken.
Kwantiteitstheorie
De kwantiteitstheorie stelt voor dat de ruilwaarde van geld wordt bepaald zoals elk ander goed, met vraag en aanbod. De basisvergelijking voor de kwantiteitstheorie wordt The Fisher Equation genoemd omdat deze is ontwikkeld door de Amerikaanse econoom Irving Fisher. In zijn eenvoudigste vorm ziet het er als volgt uit:
Sommige varianten van de kwantiteitstheorie stellen voor dat inflatie en deflatie evenredig plaatsvinden met toe- of afname van de geldhoeveelheid. Empirisch bewijs heeft dit niet aangetoond, en de meeste economen zijn hier niet van overtuigd.
Een meer genuanceerde versie van de kwantiteitstheorie voegt twee kanttekeningen toe:
- Nieuw geld moet daadwerkelijk in de economie circuleren om inflatie te veroorzaken.
- De inflatie is relatief – niet absoluut.
Met andere woorden, de prijzen zijn meestal hoger dan ze anders zouden zijn geweest als er meer dollarbiljetten bij economische transacties betrokken waren.
Uitdagingen voor kwantiteitstheorie
Keynesiaanse en andere niet-monetaristische economen verwerpen orthodoxe interpretaties van de kwantiteitstheorie. Hun definities van inflatie zijn meer gericht op daadwerkelijke prijsstijgingen, met of zonder overwegingen met betrekking tot de geldhoeveelheid.
Volgens keynesiaanse economen bestaat inflatie in twee varianten: demand-pull en cost-push. Vraag-pull-inflatie treedt op wanneer consumenten goederen vragen, mogelijk vanwege de grotere geldhoeveelheid, tegen een sneller tempo dan de productie. Cost-push inflatie treedt op wanneer de inputprijzen voor goederen de neiging hebben om te stijgen, mogelijk als gevolg van een grotere geldhoeveelheid, sneller dan de voorkeuren van de consument.