Laissez-Faire
Wat is Laissez-Faire?
Laissez-faire is een economische theorie uit de 18e eeuw die zich verzette tegen elke overheidsinmenging in zakelijke aangelegenheden. Het drijvende principe achter laissez-faire, een Franse term die zich vertaalt naar ‘met rust laten’ (letterlijk ‘laat je doen’), is dat hoe minder de overheid bij de economie betrokken is, des te beter de zaken zullen zijn, en bij uitbreiding, de samenleving als geheel. Laissez-faire economie is een belangrijk onderdeel van de vrije markt kapitalisme.
Belangrijkste leerpunten
- Laissez-faire is een economische filosofie van vrijemarktkapitalisme die zich verzet tegen overheidsingrijpen.
- De theorie van laissez-faire werd ontwikkeld door de Franse fysiocraten in de 18e eeuw en gelooft dat economisch succes waarschijnlijker is naarmate er minder regeringen bij het zakendoen betrokken zijn.
- Latere vrijemarkteconomen bouwden voort op de ideeën van laissez-faire als een pad naar economische welvaart, hoewel tegenstanders het hebben bekritiseerd vanwege het bevorderen van ongelijkheid.
Inzicht in Laissez-Faire
De onderliggende overtuigingen die de grondbeginselen van laissez-faire-economie vormen, omvatten het idee dat economische concurrentie een ‘natuurlijke orde’ vormt die de wereld regeert. Omdat deze natuurlijke zelfregulering de beste vorm van regulering is, beweren laissez-faire- economen dat het niet nodig is dat zakelijke en industriële aangelegenheden gecompliceerd worden door overheidsingrijpen.
Als gevolg daarvan verzetten ze zich tegen elke vorm van federale betrokkenheid bij de economie, waaronder elke vorm van wetgeving of toezicht; ze zijn tegen minimumlonen, invoerrechten, handelsbeperkingen en vennootschapsbelastingen. In feite zien laissez-faire-economen dergelijke belastingen als een sanctie voor de productie.
Geschiedenis van Laissez-Faire
De leer van laissez-faire, die halverwege de 18e eeuw populair werd, is een van de eerste gearticuleerde economische theorieën. Het is ontstaan uit een groep die bekend staat als de fysiocraten, die bloeide in Frankrijk van ongeveer 1756 tot 1778.
Onder leiding van een arts probeerden ze wetenschappelijke principes en methodologie toe te passen op de studie van rijkdom. Deze “économistes” (zoals ze zichzelf noemden) voerden aan dat een vrije markt en vrije economische concurrentie buitengewoon belangrijk waren voor de gezondheid van een vrije samenleving. De overheid zou alleen in de economie moeten ingrijpen om eigendom, leven en individuele vrijheid te behouden; anders zouden de natuurlijke, onveranderlijke wetten die de marktkrachten en economische processen beheersen – wat de latere Britse econoom onzichtbare hand ‘ noemde – ongehinderd mogen doorgaan.
Volgens de legende kwam de oorsprong van de uitdrukking “laissez-faire” in een economische context voort uit een ontmoeting in 1681 tussen de Franse minister van Financiën Jean-Baptise Colbert en een zakenman genaamd Le Gendre. Zoals het verhaal gaat, vroeg Colbert aan Le Gendre hoe de overheid de handel het beste kon helpen, waarop Le Gendre antwoordde: “Laissez-nous faire;”eigenlijk: “Laat het zijn.”De fysiocraten maakten de uitdrukking populair en gebruikten het om hun belangrijkste economische doctrine te noemen.
Helaas ging een vroege poging om laissez-faire-theorieën te testen niet goed. Als experiment in 1774 schafte Turgot, Lodewijk XVI’s controleur-generaal van Financiën, alle beperkingen op de zwaar gecontroleerde graanindustrie af, waardoor import en export tussen provincies als een vrijhandelsysteem konden opereren. Maar toen slechte oogsten schaarste veroorzaakten, schoten de prijzen door het dak;kooplieden verzamelden voorraden of verkochten graan in strategische gebieden, zelfs buiten het land voor meer winst, terwijl duizenden Franse burgers omkwamen. Maandenlang volgden rellen. In het midden van 1775 werd de orde hersteld en daarmee controleert de overheid de graanmarkt.
Ondanks deze ongunstige start regeerden laissez-faire-praktijken, verder ontwikkeld door Britse economen als Smith en David Ricardo, tijdens de industriële revolutie van de late 18e en vroege 19e eeuw. En, zoals de tegenstanders opmerkten, het resulteerde in onveilige werkomstandigheden en grote welvaartskloven. Pas aan het begin van de 20e eeuw begonnen ontwikkelde geïndustrialiseerde landen zoals de VS belangrijke overheidscontroles en voorschriften in te voeren om werknemers te beschermen tegen gevaarlijke omstandigheden en consumenten tegen oneerlijke zakelijke praktijken; hoewel het belangrijk is op te merken dat dit beleid niet bedoeld was om zakelijke praktijken en concurrentie te beperken.
Kritiek op Laissez-Faire
Een van de belangrijkste punten van kritiek op laissez-faire is dat het kapitalisme als systeem morele dubbelzinnigheden bevat: het beschermt niet inherent de zwaksten in de samenleving. Terwijl voorstanders van laissez-faire beweren dat als individuen eerst hun eigen belangen dienen, maatschappelijke voordelen zullen volgen. Criticasters zijn van mening dat laissez-faire daadwerkelijk tot armoede en economische onevenwichtigheden leidt. Het idee om een economisch systeem te laten draaien zonder regulering of correctie, ontslaat of maakt degenen die het meest hulp nodig hebben, af of maakt ze nog meer slachtoffer, zeggen ze.
De 20e-eeuwse Britse econoom John Maynard Keynes was een prominente criticus van de laissez-faire economie, en hij voerde aan dat de kwestie van marktoplossing versus overheidsinterventie per geval moest worden beslist.