Mercantilisme en de koloniën van Groot-Brittannië
Brits Mercantilisme van de 17e eeuw: een overzicht
Vergeleken met de Verenigde Staten is Engeland klein en bevat het weinig natuurlijke hulpbronnen. Mercantilisme, een economisch beleid dat was ontworpen om de rijkdom van een land te vergroten door middel van export, bloeide in Groot-Brittannië tussen de 16e en 18e eeuw.
Tussen 1640-1660 genoot Groot-Brittannië de grootste voordelen van mercantilisme. Tijdens deze periode suggereerde de heersende economische wijsheid dat de koloniën van het rijk grondstoffen en hulpbronnen aan het moederland konden leveren en vervolgens als exportmarkten voor de afgewerkte producten konden worden gebruikt. Men dacht dat de resulterende gunstige handelsbalans de nationale rijkdom zou vergroten. Groot-Brittannië stond niet alleen in deze gedachtegang. De Fransen, Spanjaarden en Portugezen streden met de Britten om koloniën; Men dacht dat er geen grote natie zou kunnen bestaan en zelfvoorzienend zou kunnen zijn zonder koloniale middelen. Vanwege deze grote afhankelijkheid van zijn koloniën, legde Groot-Brittannië beperkingen op aan de manier waarop zijn koloniën hun geld konden uitgeven of activa konden verdelen.
Belangrijkste leerpunten
- Het mercantilisme in Groot-Brittannië bestond uit de economische positie dat, om de welvaart te vergroten, de koloniën de leverancier van grondstoffen en exporteur van afgewerkte producten zouden zijn.
- Mercantilisme veroorzaakte veel daden tegen de mensheid, waaronder slavernij en een onevenwichtig handelssysteem.
- Tijdens de mercantilistische periode in Groot-Brittannië werden koloniën geconfronteerd met periodes van inflatie en buitensporige belastingheffing, die grote ellende veroorzaakten.
Controle van productie en handel door het Britse Mercatilisme
Gedurende deze tijd waren er veel duidelijke overtredingen en schendingen van de mensenrechten die werden begaan door keizerlijke Europese rijken op hun koloniën in Afrika, Azië en Amerika; hoewel ze niet allemaal rechtstreeks door mercantilisme werden gerationaliseerd. Mercantilisme leidde echter tot de invoering van enorme handelsbeperkingen, die de groei en vrijheid van het koloniale bedrijfsleven belemmerden.
In de jaren 1660 keurde Engeland bijvoorbeeld de Acts of Trade and Navigation (ook wel Navigation Acts genoemd) goed, een reeks wetten die bedoeld waren om Amerikaanse koloniën afhankelijker te maken van gefabriceerde producten uit Groot-Brittannië. De Britse autoriteiten noemden verder een reeks beschermde goederen op die alleen aan Britse kooplieden konden worden verkocht, waaronder suiker, tabak, katoen, indigo, bont en ijzer.
In “Wealth of Nations” betoogde Adam Smith, vader van de moderne economie, dat vrijhandel – en niet mercantilisme – een bloeiende economie bevordert.
Slavenhandel
De handel raakte in deze periode driehoekig tussen het Britse rijk, zijn koloniën en buitenlandse markten. Dit bevorderde de ontwikkeling van de slavenhandel in veel koloniën, waaronder Amerika. De koloniën leverden rum, katoen en andere producten waar de imperialisten in Afrika veel vraag naar hadden. Op hun beurt werden slaven teruggestuurd naar Amerika of West-Indië en verhandeld voor suiker en melasse.
Inflatie en belastingen
De Britse regering eiste ook handel in ongemunt goud en zilver, altijd op zoek naar een positieve handelsbalans. De koloniën hadden vaak onvoldoende edelmetaal over om op hun eigen markten te circuleren; dus gingen ze in plaats daarvan over op de uitgifte van papieren valuta. Wanbeheer van gedrukte valuta resulteerde in periodes van inflatie. Bovendien verkeerde Groot-Brittannië in een bijna constante staat van oorlog. Belastingheffing was nodig om het leger en de marine te ondersteunen. De combinatie van belastingen en inflatie veroorzaakte grote koloniale onvrede.