24 juni 2021 16:19

Hoe verhoudt marginaal nut zich tot onverschilligheidscurven in de micro-economie?

Het belang van onverschilligheidscurve analyse voor de neoklassieke micro-economische consumententheorie kan nauwelijks worden overschat. Tot het begin van de 20e eeuw waren economen niet in staat geweest om overtuigende argumenten aan te dragen voor het gebruik van wiskunde, met name differentiaalrekening, om het gedrag van marktdeelnemers te helpen bestuderen en verklaren. Marginaal nut werd gezien als onmiskenbaar ordinaal, niet kardinaal, en daarom onverenigbaar met vergelijkende vergelijkingen. Onverschilligheidscurven, enigszins controversieel, vulden die leemte.

Ordinal en marginaal nut

Na de subjectivistische revolutie in de 19e eeuw waren economen in staat om het belang van marginaal nut deductief aan te tonen en de wet van afnemend marginaal nut te benadrukken. Een consument kiest bijvoorbeeld product A boven product B omdat hij verwacht dat product A meer bruikbaar is; economisch nut betekent in wezen bevrediging of opheffing van ongemak. Hun tweede aankoop brengt noodzakelijkerwijs minder verwachte bruikbaarheid met zich mee dan de eerste, anders zouden ze ze in omgekeerde volgorde hebben gekozen. Economen zeggen ook dat de consument niet onverschillig staat tussen A en B omdat ze uiteindelijk de ene boven de andere hebben gekozen.

Dit soort rangschikking is ordinaal, zoals eerste, tweede, derde, enz. Het kan niet worden omgezet in hoofdtelwoorden zoals 1,21, 3,75 of 5/8 omdat nut subjectief is en niet technisch meetbaar. Dit betekent dat wiskundige formules, die kardinaal van aard zijn, niet zuiver van toepassing zijn op de consumententheorie.

Onverschilligheidscurves

Hoewel er in de jaren 1880 noties van onverschilligheidsbundels bestonden, kwam de eerste behandeling van feitelijke onverschilligheidscurves in een grafiek met Vilfredo Pareto’s boek “Manual of Political Economy” in 1906. Pareto was ook de auteur van het concept van Pareto-efficiëntie.

Onverschilligheidsbundeltheoretici zeiden dat de consumenteneconomie geen hoofdtelwoorden nodig had; vergelijkende consumentenvoorkeuren kunnen worden aangetoond door verschillende goederen in termen van elkaar of bundels van elkaar te prijzen.

Een consument kan bijvoorbeeld de voorkeur geven aan appels boven sinaasappels. Ze kunnen echter onverschillig staan ​​tussen het hebben van een set van drie sinaasappels en twee appels, of een andere set van twee sinaasappels en vijf appels. Deze onverschilligheid toont aan dat de sets gelijkwaardig zijn. Economen kunnen het marginale substitutietempo tussen verschillende goederen berekenen.

Hiermee kan een appel worden uitgedrukt in fracties sinaasappels en vice versa. Het ordinale nut kan dan, althans aan de oppervlakte, plaats maken voor hoofdtelwoorden. Hierdoor trekken micro-economen enkele ondergeschikte conclusies af, zoals het bestaan ​​van optimale sets gegeven budgetbeperkingen, en enkele belangrijke conclusies, waaronder dat marginale nut kan worden uitgedrukt in groottes via kardinale utiliteitsfuncties.

Aannames en mogelijke problemen

Dit argument berust op een aantal aannames die niet alle economen accepteren. Een dergelijke aanname wordt de continuïteitsaanname genoemd, die stelt dat onverschilligheidssets continu zijn en kunnen worden weergegeven als convexe lijnen in een grafiek.

Een andere veronderstelling is dat consumenten prijzen als exogeen beschouwen, ook wel bekend als de prijsaanname. Dit is een van de belangrijkste aannames in de algemene evenwichtstheorie. Sommige critici wijzen erop dat prijzen noodzakelijkerwijs dynamisch worden bepaald door zowel vraag als aanbod, wat betekent dat consumenten geen exogene prijzen kunnen hanteren. De beslissingen van consumenten gaan uit van de prijzen die hun beslissingen beïnvloeden, waardoor het argument circulair wordt.