24 juni 2021 16:18

Welke invloed heeft inflatie op beleggingen in vastrentende waarden?

Inflatie kan een negatief effect hebben op vastrentende activa wanneer dit resulteert in hogere rentetarieven. Centrale banken, zoals de Amerikaanse Federal Reserve, hebben doorgaans inflatiedoelstellingen. Wanneer de inflatie de gewenste drempel begint te overschrijden, zullen ambtenaren de rentetarieven verhogen. Aangezien de rentebetalingen van bestaande vastrentende activa minder concurrerend worden in vergelijking met nieuwere vastrentende instrumenten met een hogere rente, zullen de prijzen van bestaande vastrentende activa doorgaans dalen. Met andere woorden, er is een omgekeerde relatie tussen rentetarieven en vastrentende activaprijzen. Hoge inflatie kan ook het rendement ondermijnen van strategieën die afhankelijk zijn van vaste betalingen.

Belangrijkste leerpunten

  • Inflatie kan een negatief effect hebben op vastrentende activa wanneer dit resulteert in hogere rentetarieven.
  • Vastrentende instrumenten omvatten obligaties en depositocertificaten (CD).
  • De prijzen van vastrentende activa bewegen tegengesteld aan hun rendement.
  • Inflatie vindt typisch plaats tijdens periodes van economische kracht en wanneer prijzen voor lonen, handelswaar en grondstoffen beginnen te stijgen.
  • De consumentenprijsindex (CPI) en de producentenprijsindex (PPI) zijn economische indicatoren die vaak worden gebruikt om de inflatie te meten.

Wat drijft inflatie

Inflatie wordt doorgaans gedefinieerd als een aanhoudende stijging van het prijsniveau voor goederen en diensten in een economie. Er is geen brede consensus over de belangrijkste oorzaak van inflatie, maar de meeste economen zijn het erover eens dat inflatie vaak aan de oppervlakte komt tijdens periodes van sterke economische groei. Wanneer de werkloosheidscijfers dalen, moeten bedrijven hogere lonen gaan betalen, wat leidt tot hogere productiekosten. Die verhogingen worden doorberekend aan de consument in de vorm van hogere prijzen voor goederen en diensten.



Inflatie kan ook optreden wanneer de regering van een land meer geld afdrukt dan wordt gerechtvaardigd door de rijkdom van het land, waardoor de waarde van de valuta en de koopkracht afnemen.

Inflatie en rentetarieven

Vastrentende activa zijn schuldeffecten die tot de vervaldatum regelmatige betalingen – ook wel coupons genoemd – aan houders opleveren. Voorbeelden zijn onder meer bedrijfsobligaties, staatsschulden, gemeentelijke obligaties en depositocertificaten. Een bedrijf geeft bijvoorbeeld een bedrijfsobligatie van 5% uit met een nominale waarde van $ 1.000 die binnen vijf jaar vervalt. De obligatie betaalt $ 50 (5% van $ 1.000) per jaar gedurende vijf jaar en geeft vervolgens de $ 1.000 terug wanneer de obligatie afloopt.

Stel nu dat de hoge inflatie de rentetarieven opdrijft en om te concurreren met andere obligatie-emittenten, moet hetzelfde bedrijf nu vijfjarige obligaties uitgeven tegen 6%. Als de belegger met de 5% -obligatie zijn obligatie op de markt wil verkopen, moet hij nu concurreren met de nieuwere 6% -obligatie. Daarom is het onwaarschijnlijk dat ze een koper zullen vinden voor hun obligatie voor de volledige nominale waarde van $ 1.000. In plaats daarvan zou de obligatie ongeveer $ 850 waard kunnen zijn, wat zich vertaalt in een jaarlijks rendement van 6% gezien de jaarlijkse rentebetaling van $ 50 per jaar.

Hoewel de obligatiehouder de obligatie altijd tot de vervaldatum kan houden en de volledige nominale waarde van $ 1.000 op de vervaldag kan ontvangen, illustreert het hypothetische voorbeeld hoe obligatiekoersen kunnen dalen, waardoor de opbrengsten hoger worden door de concurrentie van vergelijkbare, nieuwere obligaties. De werkelijke impact hangt af van het soort vastrentende instrument dat wordt aangehouden, hoe snel de rente stijgt en waar de rente (op korte of lange termijn) hoger wordt langs de rentecurve.

Inflatierisico

Als u het verschil tussen nominale en reële rentetarieven begrijpt, kunt u ook beter begrijpen hoe inflatie een negatief effect heeft op vastrentende activa. De nominale rente van een obligatie houdt geen rekening met inflatie, en een belegger zal dat bedrag alleen verdienen als de inflatie nul is. De reële rente van een obligatie geeft daarentegen het reële rendement van de belegger aan door de inflatie af te trekken van de nominale rente.

Als de nominale rente bijvoorbeeld 4% is en de inflatie 3%, is de reële rente 1%. Als de inflatie hoger is dan de nominale rente, houdt het rendement van de obligatiehouder geen gelijke tred met de stijgende kosten van levensonderhoud als gevolg van inflatie. Aangezien veel beleggers vertrouwen op obligaties als een voorspelbare bron van inkomsten, ondermijnen periodes van hoge inflatie hun rendement. Dit staat bekend als het inflatierisico.

CPI versus PPI

Een van de meest problematische aspecten van inflatie is dat de impact op investeringen niet expliciet wordt vermeld. In plaats daarvan volgen beleggers vaak economische indicatoren zoals de Producer Price Index (PPI) en Consumer Price Index (CPI) om een ​​idee te krijgen van algemene inflatie-trends.

Wanneer economen praten over stijgende inflatie, bedoelen ze meestal een stijging van de consumentenprijsindex, die de algemene prijzen op detailhandelsniveau volgt. De producentenprijsindex daarentegen bestaat uit prijzen van consumptiegoederen en kapitaalgoederen die aan producenten worden betaald (meestal door detailhandelaren). Inflatoire trends worden eerder weerspiegeld in de PPI dan in de CPI. De PPI kan dus nuttig zijn voor beleggers als een vroeg signaal van op handen zijnde inflatie.