Inhaaleffect
Wat is het inhaaleffect?
Het inhaaleffect is een theorie dat alle economieën uiteindelijk zullen convergeren in termen van inkomen per hoofd van de bevolking, vanwege de waarneming dat armere economieën de neiging hebben sneller te groeien dan rijkere economieën. Met andere woorden, de armere economieën zullen de sterkere economieën letterlijk “inhalen”. Het inhaaleffect wordt ook wel de convergentietheorie genoemd.
Belangrijkste leerpunten
- Het inhaaleffect is een theorie dat opkomende economieën de meer ontwikkelde economieën zullen inhalen in termen van inkomen per hoofd van de bevolking.
- Het is gebaseerd op de wet van afnemende marginale opbrengsten, toegepast op investeringen op nationaal niveau, en de empirische observatie dat groeipercentages de neiging hebben te vertragen naarmate een economie volwassener wordt.
- Ontwikkelingslanden kunnen hun inhaaleffect vergroten door hun economie open te stellen voor vrijhandel en door ‘sociale capaciteiten’ te ontwikkelen, of het vermogen om nieuwe technologie te absorberen, kapitaal aan te trekken en deel te nemen aan mondiale markten.
Het inhaaleffect begrijpen
Het inhaaleffect, of convergentietheorie, is gebaseerd op een aantal sleutelideeën.
Een daarvan is de wet van afnemende marginale opbrengsten – het idee dat als een land investeert en winst maakt, het bedrag dat uit de investering wordt gewonnen uiteindelijk zal afnemen naarmate het investeringsniveau stijgt. Elke keer dat een land investeert, profiteren ze iets minder van die investering. Het rendement op kapitaalinvesteringen in kapitaalrijke landen is dus niet zo groot als in ontwikkelingslanden.
Dit wordt ondersteund door de empirische waarneming dat meer ontwikkelde economieën de neiging hebben om langzamer maar stabieler te groeien dan minder ontwikkelde landen. Volgens de Wereldbank lieten hoge-inkomenslandenin 2019gemiddeld 1,6% van het bruto binnenlands product (bbp) groeien, tegenover 3,6% voor middeninkomenslanden en 4,0% bbp-groei in lage-inkomenslanden.
Armere landen kunnen mogelijk ook sneller groeien omdat ze de productiemethoden, technologieën en instellingen van ontwikkelde landen kunnen repliceren. Dit wordt ook wel een voordeel van een second-mover genoemd. Omdat opkomende markten toegang hebben tot de technologische knowhow van de ontwikkelde landen, kenden ze vaak een snelle groei.
Beperkingen aan het inhaaleffect
Hoewel ontwikkelingslanden een snellere economische groei kunnen zien dan economisch meer ontwikkelde landen, kunnen de beperkingen van een gebrek aan kapitaal het vermogen van een ontwikkelingsland om in te halen aanzienlijk verminderen. Historisch gezien zijn sommige ontwikkelingslanden zeer succesvol geweest in het beheren van hulpbronnen en het veiligstellen van kapitaal om de economische productiviteit efficiënt te verhogen; dit is echter niet de norm geworden op wereldschaal.
Econoom Moses Abramowitz schreef over de beperkingen van het inhaaleffect. Hij zei dat als landen willen profiteren van het inhaaleffect, ze de zogenaamde ‘sociale capaciteiten’ moeten ontwikkelen en benutten. Deze omvatten het vermogen om nieuwe technologie te absorberen, kapitaal aan te trekken en deel te nemen aan mondiale markten. Dit betekent dat als technologie niet vrij verhandeld wordt, of onbetaalbaar is, het inhaaleffect niet zal optreden.
Ook de adoptie van hoogwaardige instellingen, vooral met betrekking tot internationale handel, speelt een rol. Volgens een longitudinale studie door economen Jeffrey Sachs en Andrew Warner wordt nationaal economisch beleid inzake vrijhandel en openheid geassocieerd met snellere groei.3 De onderzoekers bestudeerden 111 landen van 1970 tot 1989 en ontdekten dat geïndustrialiseerde landen een groeipercentage van 2,3% per jaar per hoofd van de bevolking hadden, terwijl ontwikkelingslanden met een open handelsbeleid 4,5% hadden, en ontwikkelingslanden met een meer protectionistische en gesloten economie. het beleid kende een groeipercentage van slechts 2%.
Een ander belangrijk obstakel voor het inhaaleffect is dat het inkomen per hoofd niet alleen een functie is van het bbp, maar ook van de bevolkingsgroei van een land. Minder ontwikkelde landen hebben doorgaans een hogere bevolkingsgroei dan ontwikkelde economieën. Volgens de cijfers van de Wereldbank voor 2019kenden demeer ontwikkelde landen ( OESO leden) een gemiddelde bevolkingsgroei van 0,5%, terwijl de door de VN geclassificeerde minst ontwikkelde landen een gemiddelde bevolkingsgroei van 2,3% kenden.
Voorbeeld van het inhaaleffect
In de periode tussen 1911 en 1940 was Japan de snelst groeiende economie ter wereld. Het koloniseerde en investeerde zwaar in zijn buurlanden Zuid-Korea en Taiwan, wat ook bijdroeg aan hun economische groei. Na de Tweede Wereldoorlog lag de Japanse economie echter aan flarden.
Het land bouwde in de jaren vijftig een duurzame omgeving op voor economische groei en begon machines en technologie uit de Verenigde Staten te importeren. Het klokte ongelooflijke groeipercentages af in de periode tussen 1960 en begin jaren tachtig.
Zelfs toen de Japanse economie vooruitging, neuriede de economie van de Verenigde Staten, die een bron was voor veel van de Japanse infrastructurele en industriële onderbouwing, mee. Tegen het einde van de jaren zeventig, toen de Japanse economie tot de top vijf van de wereld behoorde, was het groeitempo vertraagd.
De economieën van de Aziatische tijgers, een bijnaam die wordt gebruikt om de snelle groei van economieën in Zuidoost-Azië te beschrijven, hebben een vergelijkbaar traject gevolgd en lieten een snelle economische groei zien tijdens de eerste jaren van hun ontwikkeling, gevolgd door een gematigder (en afnemend) groeipercentage naarmate de economie overgaat van een ontwikkelingsfase naar een ontwikkelingsfase.